Joke Folmer overleden op RTV Noord, Omrop Fryslan, NOS, in LC van 13 december ,Telegraaf van 28 december, NRC van 21 januari en Volkskrant 30 januari
Bekijk ook: de 2-delige documentaire Joke Folmer – Boodschappenmeisje van het verzet op
https://www.npostart.nl/POW_05516629
Roel Westerhof in Schiermonnikoog 75 jaar bevrijd , uitgave ’t Heer en Feer themanummer 2020
Bekijk de video waar Roel Westerhof op zoek gaat naar het Adelaarsnest.
Optreden Shantykoor in 2018 met Roel Westerhof op mondharmonica
Bekijk hier het fotoalbum van Remkje Visser
Ik geef de pen door aan …
Remkje Visser, 15-3-1997
Een terugblik op mijn kinderjaren in de kapperszaak aan de Langestreek
Teun de Jong was de eerste bediende, als jongen van 13 jaar mocht hij in 1934-1935 beginnen met het inzepen en het knippen van Lytje Willem. Dit kon het minste kwaad, want Willem had toch niet te veel haar meer op zijn hoofd. We hadden een eigen waterleidingsysteem, uitsluitend koud water. Een pomp in de kelder met een vat op zolder – was het vat bijna leeg, dan moest de jongste bediende de kelder in (negentig slagen) om het vat weer vol te pompen. Later kreeg ik deze opdracht. Het knippen kostte in die tijd 30 cent, scheren een dubbeltje. Zaterdagsmiddags was het uitsluitend scheren, dit was het gezelligste moment van de week. Klaas en Melle Fenenga en Melle Fenenga uit de Middenstreek zaten ver voor half twee al op de stoep.
Ieder voor zich wilde de eerste zijn, wat wel eens op een woordenwisseling uitdraaide. De vaste klanten waren Leendert Faber, Rink van Truida, Lytje Willem, Klaas van der Geest, Jacob Veldhuis, Willem Visser en vele anderen. Jan Yes Teerdstra hoefde alleen de wangen maar geschoren te hebben, verder werden de baard en de snor bijgeknipt.
Allemaal kwamen ze aan de beurt om er voor de zondag gladjes uit te zien. De ketel stond op het Godinnetje te dampen voor het warme scheerwater. Nog even werd het mes op de scheerriem aangezet en het werk kon beginnen.
Als kind van een jaar of 3-4 huppelde ik daar dan tussen al deze grote mannen rond.
Menigeen kwam, om een praatje verlegen, een pakje sigaretten kopen. Thijs van Romkje nam voor de zondag een ‘Kwatta’ mee naar huis, dat was een plak gedraaide pruimtabak; je had het in licht en donker. Oane (bank) Visser vroeg steevast: ‘Het Gerrit aik in segaar feur my?’ Hij kreeg dan een Albatros of een Willem II en was zielsgelukkig.
Nadat Smink de Beurt had rondgebracht, werd hij zo rond zeven uur als laatste geholpen.
Siep Kuipers was inmiddels Henk Drent opgevolgd en is als bediende het langst bij ons gebleven.
Eens in de maand werden de koloniekinderen geknipt. Dit gebeurde meestal op de vrije maandag. Er werden dan op één middag zo’n dertig kinderen van hun haardos ontdaan.
Voor mij was als 12-jarige de taak de kinderen met een handtondeuze voor te knippen.
Mijn vader nam het dan over, het stak toen nog niet zo nauw. Wat ik me herinneren kan, was het model ‘bloempot’ (tegenwoordig is dit model trouwens weer helemaal in).
Op deze leeftijd begon ik zaterdags ook al mee te helpen met inzepen. Als Fije de Groot aan de beurt was, probeerde hij mij met zijn baard, van een aantal dagen, over mijn wangen te schuren of hij stopte mij zijn uitgekauwde pruim in de hand. Daar tuin je maar één- of tweemaal in. Het geheel was een sociaal gebeuren en de laatste roddels werden met graagte aangehoord.
Na Siep Kuipers kwam Sirk Toonstra bij ons werken, de seizoenen werden toen al drukker, het toerisme nam toe. Sirk had de gewoonte als er mooie meisjes voorbij kwamen, tegen het raam te tikken en kushandjes uit te delen. Je kunt het een vorm van klantenbinding noemen. De dames kwamen dezelfde dag nog, voor de een of andere boodschap of voor een afspraak in de zaak.
Ondanks het feit dat we in een tijd leefden waarin de boterham niet altijd even dik belegd was, moet ik zeggen dat ik nog altijd met veel plezier terugblik op mijn jeugdjaren.
Remkje Visser was lang actief voor 't Heer en Feer, hier in het Koningshuis bij een avond over de eilander taal
Karen Hauer speelde een prominente rol in dit fragment uit de film An die Überlebenden
De volledige film van Dick Kool uit 2006 zit in het filmarchief van ’t Heer en Feer
Ger Mulder was tot op hoge leeftijd actief in het Shantykoor
Ik geef de pen door aan …
Ger Mulder, 1-5-2001
In Grinzer op it eilaun
In juli 1924 (amper 1 jaar oud) werd ik door mijn moeder aan land gedragen op Schiermonnikoog. Bij mijn geboorte had ik last van bronchitis en astma. Onze huisarts adviseerde mijn ouders dan ook met dit kind naar zee te gaan om zuivere lucht in te ademen.
De reis naar Schiermonnikoog ging echter niet zomaar in die tijd. Met de bus van Groningen (waar we thuis werden afgehaald en nadien ook weer teruggebracht – over service gesproken!) naar Zoutkamp. Toen met de boot (die op getij voer) naar de hoge wal, waar we moesten overstappen op wagens. Mijn moeder en ik mochten in de dichte postkoets, terwijl mijn vader met vier kinderen in een open wagen richting dorp reed en er met natte voeten aankwam. We zouden tot de oorlog ieder jaar terugkomen. Eerst een jaar bij de familie Brouwer aan de Voorstreek, maar nadien in ’t huis van J.J. Visser aan de Langestreek, naast hun toenmalige boerderij.
Na mijn kleuter- en kindertijd kreeg ik algauw eilander vriendjes, omdat wij in het dorp verbleven. Wij hadden een croquetspel en op het gazon voor de deur hadden we al snel veel medespelers. Ook gingen we bijna iedere dag naar zee (dat kon toen nog vanwege het mooie vaste weer). De heer List zwaaide daar de scepter, eerst voor de vuurtoren uit en later voor de Badweg.
In de oorlog was ik zolang ik dat nog kon op de Zeevaartschool in Groningen. Het geleerde bracht ik na de oorlog in de praktijk, maar ik kwam elk jaar nog geregeld op het eiland. Nadat ik het varen voor gezien had gehouden, werden mijn uitstapjes naar Schier veelvuldiger.
Inmiddels had ik Tiny Temmer leren kennen; we trouwden en kregen twee dochters. Tiny’s ouders hadden een zomerhuis aan het Karrepad, dat ze in 1935 hadden laten bouwen. Ook daar zijn we in de vakanties met de kinderen veel geweest.
Toen ik alleen kwam te staan (twee jaar geleden) heb ik mij vorig jaar op het eiland gevestigd en wel aan het Karrepad. Mede ben ik tot deze stap gekomen omdat mijn enig overgebleven zuster er al woonde.
Van de vrienden die ik voor de oorlog had opgedaan, zijn ook vele na hun pensionering op het eiland teruggekeerd en is de vriendschap weer opgenomen. Ik heb veel te danken aan deze vrienden, maar ook aan de andere opgedane nieuwe vrienden.
Ik voel mij hier nu prima thuis en terug naar de wal hoef ik niet meer.
Ger Mulder was ook een uitstekende biljarter
Ik geef de pen door aan …
Ria Hooghart, 1-1-1999
Dit verhaal gaat over Grietje en Jenette Wiersma, echte eilanders van geboorte. Zij leefden tussen eind vorige en begin deze eeuw en woonden het grootste deel van hun leven aan de Langestreek waar nu Karin Hauer woont. Als je de voordeur in kwam, was daar een winkeltje met kruideniers- en grutterswaren, waar het heerlijk rook naar stroop, karkientjes en nog veel meer. In het voorhuis was ook de woonkamer met de bedsteden en een klein keukentje achter de winkel.
Aan de achterkant was een magazijn en nog een woongedeelte, dat in de zomer werd verhuurd aan badgasten. Zo te zien waren ze welgesteld. Dat zag je aan het interieur, hun kleding en aan de sieraden die ze droegen. Toch waren ze allebei ijverig bezig. Jenette was altijd thuis, verzorgde de huishouding, beredderde alles in de winkel, maakte hoeden of knapte ze op met een nieuw lint, een mooie speld of bloemetjes. In de winter waren het vilten- en in de zomer strohoedjes. Grietje was meer in het dorp te zien, deed boodschappen en ging vaak met de naaimachine onder de arm naar mensen toe om kleren te verstellen of nieuwe te maken. Elke zondag gingen ze naar de kerk. Zagen er echt op z’n zondags uit en droegen elk een prachtig kerkboek met antieke sloten erop. In die tijd was er een Ned. Herv. predikant, ds. Bähler. Hij was niet alleen theoloog, maar ook theosoof. Hij had op bepaalde mensen in de gemeente grote invloed.
Er was dan ook een bloeiende theosofenvereniging, waar de dames Wiersma beiden lid van waren. Voor niet-ingewijden was daar iets geheimzinnigs mee. Er werd gezegd dat zij, als ze bij elkaar waren, de geliefde doden konden oproepen en ermee konden praten.
Als in de winter de ijsbaan openging, kon je Grietje en Jenette zien schaatsen.
Het was heel bijzonder hoe statig zij zich over het ijs bewogen. Voor ze weer naar huis gingen, stapten ze de ijstent van Sijke en Jacob nog even binnen en dronken een warme kop chocolademelk. Op een dag, om precies te zijn 20 maart 1920, kleedde Grietje zich aan om uit te gaan. Ze moest naar het postkantoor. Toen ze een eindje gelopen had, bleef ze staan voor het huis dat nu Pizzeria Maria heet [tegenwoordig De Ware Jakob]. Het was toen nog een oud-eilanderhuis. Daar stond namelijk een grote erepoort voor de deur waar ze aandachtig naar stond te kijken. Op de terugweg keek ze er nog eens naar. Het was de trouwdag van mijn ouders. In die nacht hadden Melle Kalfsbeek en Niklaas Tilstra met takken uit de dennen de erepoort gemaakt. Boven in het midden van de poort was de Nederlandse vlag gedrapeerd.
Thuisgekomen vertelde Grietje over de erepoort. Hij was wel mooi, alleen jammer dat er geen bloemen in zaten. Die waren er in maart niet. ‘Maar’, zegt ze tegen Jenette, ‘wat denk je, tegen onze voorgevel staat nog wat late winterjasmijn te bloeien, zal ik daar een paar takken van afknippen?’ Dat vond Jenette een goed idee. En zo ging Grietje met de winterjasmijn naar de erepoort en stak ze de takken er één voor één in. Iedereen in het huis, ook de gasten die al voor de bruiloft gekomen waren, vonden dit een sympathiek gebaar. En vanaf die dag was mijn familie een goede klant van Grietje en Jenette.
Ik geef de pen door aan …
Maria Hooghart, 15-12-2002
De Reddingsweg
Vlak bij de plek waar de Reddingsweg begint, stond aan het einde van de negentiende eeuw de boerderij van Jan Melle en Maaike Fenenga (nu de kaasboerderij van Holwerda), ze hadden het er goed. [tegenwoordig Florida]
De veestapel was niet groot. Er was echter een grote tuin, waar groente werd gekweekt. In de boomgaard stonden bijzondere soorten appel-, peren-, pruimen- en notenbomen. Rond het huis stond het vol met bloemen.
Ze hadden zes kinderen. Vijf hadden allemaal hun bestemming, één dochter, Janneke, die in Amsterdam woonde, overleed heel jong aan tuberculose. Haar man stierf een paar jaar later. Ze lieten twee kinderen achter van 4 en 6 jaar oud. De familie besloot om de kinderen in Amsterdam in een weeshuis te plaatsen.
Toen bep Maaike (in het eilanders Mook bep) dit hoorde, was zij diep verontwaardigd. ‘Zolang ik leef, zal ik mijn laatste snee brood met hen delen’, zei ze. En zo zijn de beide kinderen op het eiland gekomen. Bep en beite Fenenga waren echter niet meer zo jong en besloten een hulp in de huishouding te nemen. Er kwam toen een meisje uit Hantum, Tietje heette ze.
Ze nam bep veel werk uit handen. Za had kost en inwoning en om nog wat bij te verdienen, had ze een paar werkhuizen in het dorp.
De kinderen raakten algauw thuis bij bep en beite, en met Tietje raakten ze heel vertrouwd. Ze ging met de kinderen naar het dorp, luisterde naar hun verhalen en kon zelf heel mooi vertellen, dat deed ze in het Fries.
Marie was de oudste van de twee en ging algauw naar de school van meester Gasau. Ze kwamen vaak thuis met vriendinnen om op de boerderij te spelen. Jan, haar broertje, moest nog een jaar wachten. Hij hielp weleens in de stal, zorgde voor de kippen en ging met beite naar het dorp met de kruiwagen vol groente of fruit. Dat werd daar verkocht.
Toen werd van hogerhand besloten om een weg aan te leggen dwars door de duinen naar paal 7 toe. Het was nogal eens voorgekomen dat aan de noordoostkant van het eiland schepen in nood waren en het was dus noodzakelijk dat de reddingsboot daar op het strand kon komen.
Er werden algauw maatregelen getroffen. Er kwamen grondwerkers van de wal, met schoppen en kruiwagens. De opzichter kwam bij bep vragen of ze wel koffie wilde zetten en brengen bij de gravers. Voor een kleine vergoeding. ‘Nu’, zei bep, ‘Dat is net wat voor onze Jan.’
En zo gebeurde het dat Jan iedere dag parmantig op stap ging. Klompen aan, met een kan koffie, bekers en koek in een zak op zijn rug.
In het begin was hij snel weer thuis, maar hoe meer de gravers opschoten, hoe langer Jan onderweg was.
Op het laatst was het soms een vermoeiende tocht. Als het regende, kreeg hij een oliejasje aan dat Tietje voor hem had gemaakt uit een oude jas van beite. Maar hij zette door. Toen hij er voor de laatste keer naar toe ging, zeiden de mannen: ‘Kijk Jan, daar op het strand zie je paal 7 staan. Nu hebben wij ons werk erop zitten, En jij ook. En wel bedankt!’
Ivo Leonard Prins nieuwe dorpsomroeper op Schiermonnikoog in LC van 9 november en RTVNOF